Fioretti College Veghel

Taal Lijdend voorwerp

Even herhalen
Maak de zinnen op je blaadje.
3 minuten.

Klaar: zet je laptop vast aan en log in in Lesson Up.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Even herhalen
Maak de zinnen op je blaadje.
3 minuten.

Klaar: zet je laptop vast aan en log in in Lesson Up.

Slide 1 - Slide

Antwoorden

/Afgelopen weekend / is / Marianne Vos / wereldkampioen/ geworden/.
wwg= is geworden

/In de lente/ zal/ ik/ weer/ gaan hardlopen./
wwg= zal gaan hardlopen

/Op het strand/ waaide/ het zand / in ons gezicht./
Wwg= waaide









Slide 2 - Slide

Doelen deze les
Jullie kunnen:

-Beschrijven wat een lijdend voorwerp is.

-Het lijdend voorwerp in een zin vinden.

Slide 3 - Slide

Betekenis van lijden
Je hebt lijden en je hebt leiden...

Slide 4 - Slide

Lijden
Het ondergaan van smart en ellende.

Ondergaan: het overkomt je, je kunt er niets aan doen.

Slide 5 - Slide

Een goede zin: 
persoonsvorm + onderwerp
onderwerp + persoonsvorm

Ik loop.
Mijn broer werkt.
De kat miauwt.


Slide 6 - Slide

Maar...
De monteur repareert.

Wij kopen.

Zij heeft gegeven.

Deze zinnen missen iets...

Slide 7 - Slide

Dus:
De monteur repareert mijn brommer.
Wat repareert de monteur? Mijn brommer= lvw. De brommer 'lijdt'.


Wij kopen een nieuwe airfryer.
Wat kopen wij? Een nieuwe airfryer= lvw.  De airfryer 'lijdt'. 

Zij heeft haar kleine neefje opgetild.
Wie heeft zij opgetild? Haar kleine neefje. Haar kleine neefje 'lijdt'.

Slide 8 - Slide

Soms kan er iets bij:
Ik  zing.
Ik zing een liedje (iets). Wat zing ik? Een liedje= lvw

Ik kook.
Ik kook het avondeten (iets). Wat kook ik? Het avondeten= lvw






Slide 9 - Slide

Lijdendvoorwerp
-Niet in elke zin.
-wie/wat + wwg + onderwerp? 

1. Zoek de pv (vraagzin maken, pv vooraan)
2. Zoek het onderwerp (wie/wat + pv?)
3. Zoek het werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)
4. lijdend voorwerp = wie/wat + wwg + onderwerp

Slide 10 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in:
Gisteren heb ik een nieuwe fiets gekocht.

Slide 11 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp in:
We hebben gisteren
een heerlijke appeltaart gebakken.

Slide 12 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp in:
Hij heeft de toets geleerd.

Slide 13 - Open question

Aan de slag
Maak in je Taalboekje:
-oefening 6, zin 1 t/m 5 (ik doe de eerste 3 samen met wie wil).

-puzzelmix 4, zin 1 t/m 5

- oefenen in Numo > nieuwe taak (Grammatica 1F) aanklikken in Numo: maak minstens 2 oefeningen.




Slide 14 - Slide

Lijdend voorwerp
1. Mike eet een groot stuk appeltaart.
pv (vraagzin, pv vooraan):
ow (wie/ wat + pv?)
wwg (alle ww in de zin)
lv: wie/wat + wwg + ow?

Slide 15 - Slide

Lijdend voorwerp
2. Voor elke dag kreeg oma medicijnen voorgeschreven.
pv
ow
wwg
lv (wie/wat + wwg + ow?)

Slide 16 - Slide

Lijdend voorwerp
3. Zij draagt een ronde zonnebril.
pv
ow
wwg
lv (wie/wat + wwg + ow?)

Slide 17 - Slide